Vlaanderen in beeld (Ieper) (9)
ten westen/zuiden van Ieper; Van Poperinge via Lijsenthoek, Loker en Wijtschate naar Comines

 

Klik op de foto voor een vergroting

In december 1915 opende aalmoezenier Philip Clayton een soldatenclub in Poperinge, in opdracht van de Britse legerleiding, die hiervoor het grote huis van de familie Coevoet huurde. Dit huis moest een oord zijn van menselijkheid, een alternatief voor het jachtige en nogal liederlijke soldatenleven in de bonte metropool die Poperinge toen geworden was. Op voorstel van kolonel Reginald May werd het huis "Talbot House" genoemd. Deze naam herdenkt Gilbert Talbot, de jongere broer van hoofdlegeraalmoezenier Neville Talbot, die sneuvelde op 30 juli 1915.

Gedenksteen achter het dorpsmonument van Poperinge: In twee cirkelvormige banderollen boven elkaar staan de volgende teksten: bovenaan 'Hommage de reconnaissance aux héros français tombés pour la défense de notre ville 1914-1918', daaronder 'Homage in recognition of the British heroes who fell in the defence of our town 1914-1918'.

Dorpsmonument Poperinge met daarachter gedenkstenen. Het beeldhouwwerk van Gysen op het standbeeld van Poperinge werd gegoten bij de ‘Fonderie Nationale des Bronzes, Ancienne Firme J. Petermann’. Deze befaamde bronsgieterij ontving rond de eeuwwisseling werk van de meest prestigieuze artiesten. De kleine bronzen beelden op de 2 gedenkplaten ter herinnering aan de burgerlijke slachtoffers van de Eerste Wereldoorlog werden gegoten bij de kleinere ‘Fonderie Batardy’ uit Elsene (Bruxelles), die eveneens genoot van een uitstekende reputatie.

 

De eerste Britse doden werden bijgezet op de stedelijke begraafplaats (Poperinghe Communal Cemetery). De Old Military Cemetery werd gebruikt tijdens de Eerste en Tweede Slag bij Ieper en werd begin mei 1915 gesloten. De New Military Cemetery werd vanaf juli 1915 ook door de Britten gebruikt. Deze nieuwe begraafplaats was vanaf 27 april 1915 in gebruik genomen door Franse troepen, die de begraafplaats met ‘Cimetière Militaire No. 2’ aanduidden.

Op het Franse gedeelte liggen er 274 Franse doden begraven onder Franse grafkruisen en 11 moslimgraven. Daarnaast liggen er nog 2 Belgische vrouwen begraven, evenals 1 Duitse officier.

Poperinghe New Military Cemetery houdt het trieste record van het hoogste aantal geëxecuteerden op dezelfde begraafplaats: 17. Alle graven van de terechtgestelde doden liggen in perk II, bijna allemaal ook in chronologische volgorde van links naar rechts.

Lijssenthoek Military Cemetery is een Britse begraafplaats ontstaan bij ‘Remi Farm’. De hoeve van Remi Quaghebeur lag aan de spoorlijn Hazebrouck-Poperinge. Dat was een belangrijke communicatielijn tussen de geallieerde bases en het front aan de Ieperboog. Tegen de wapenstilstand was Lijssenthoek Military Cemetery uitgegroeid tot de grootste Commonwealth begraafplaats in België. Nu is Tyne Cot Cemetery in Passendale de grootste militaire begraafplaats, doordat deze na de oorlog uitgebreid werd.

Volgens het huidige register liggen er in totaal 10.785 doden uit de Eerste Wereldoorlog, waarvan 9.901 doden van het Gemenebest (waarvan er 24 niet geïdentificeerd konden worden): 7.389 doden uit het Verenigd Koninkrijk (waaronder ook 35 mannen van het ‘Chinese Labour Corps’ gerekend worden, gestorven tussen februari en november 1919), 1.131 uit Australië, 1.058 uit Canada, 3 uit India, 291 uit Nieuw-Zeeland en 29 uit Zuid-Afrika. Daarnaast liggen er nog 658 Fransen, 223 Duitsers (waarvan 12 niet geïdentificeerd konden worden) en 3 Amerikanen begraven. Er zijn 5 ‘special memorials’ opgericht voor mannen, waarvan aangenomen wordt dat ze begraven liggen onder een naamloos graf.

Een van de Amerikaanse graven op Lijssenthoek Military Cemetery. Rechts een blik op het Cross of Sacrifice.

In de vroege lente van 1915 was hier een Franse evacuatiepost ingericht, het ‘15e Hôpital d’évacuation’. Vanaf juni 1915 werden hier ook Britse ‘casualty clearing stations’ (C.C.S.) geïnstalleerd.

Rondom de Sint-Petruskerk van Loker herinneren verschillende items aan WOI: op het kerkhof zijn 2 perken met Britse graven ('Loker Churchyard'), op de hoek van het kerkhof (Dikkebusstraat – Kemmelbergweg) staat de gemeentelijke gedenkzuil, voor het kerkhof (langs de Dikkebusstraat) herinneren gedenkplaten aan diverse Franse eenheden en in de kerk, in de linkerzijbeuk, herinnert een glasraam aan de 'Groote Oorlog'. 

Glasraam geschonken door Karel van Renynghe de Voxvrie, ter herinnering aan de Eerste Wereldoorlog en Emma Behaghel van Renynghe de Voxvrie. De kerk van Loker raakte tijdens de oorlog volledig verwoest. In 1924 werd ze heropgebouwd door de architect A. Dumont (Brussel). De kerktoren werd op 20 februari 1939 beschermd

Het dorp Loker bleef bijna de ganse oorlog in geallieerde handen, behalve in het voorjaar van 1918. Tot dan waren medische posten gestationeerd in het St.-Antoniusklooster en de bijhorende instelling. Op 25 april 1918 werd het dorp veroverd door de Duitsers. Het kerkhof van Loker werd door Britse medische posten en gevechtseenheden gebruikt van december 1914 tot juni 1917. Eén graf in Plot II rij F werd toegevoegd na de oorlog en was afkomstig van 'Locre French Cemetery N°. 4' dat op het kruispunt van de wegen Loker-De Klijte en Westouter-Kemmel gelegen was. Op 'Loker Churchyard' liggen 3 Britse soldaten, die in februari 1915 wegens desertie werden terechtgesteld.

Deze demarkatiepaal markeert de verste Duitse opmars na het Lente-Offensief van het voorjaar 1918. De demarkatiepaal is een gift van de provincie Limburg.

Het dorp Loker bleef bijna de ganse oorlog in geallieerde handen, behalve in het voorjaar van 1918. Tot dan waren medische posten gestationeerd in het St.-Antoniusklooster en de bijhorende instelling. Op 25 april 1918 werd het dorp veroverd door de Duitsers. De volgende dag werd het heroverd door de Fransen, de 29ste werd het opnieuw heroverd door de Duitsers, de 30ste april opnieuw door de Fransen. De omgeving van het klooster was het toneel van zware gevechten op 20 mei 1918, maar werd pas tijdens de eerste week van juli definitief veroverd op de Duitsers. 'Locre Hospice Cemetery' werd gebruikt tussen juni 1917 (na de Mijnenslag) en april 1918 (tot het Duits Lente-Offensief) door de medische posten en gevechtseenheden. Na de wapenstilstand werden nog eens 4 graven overgebracht, die in de tuin van het klooster begraven lagen. Op deze begraafplaats liggen 2 militairen, die terechtgesteld werden.

Het wedervaren van Majoor W.H.K. Redmond speelt zich af tegen de politieke achtergrond van het verscheurde Ierland. Zowel de protestante als de katholieke Ieren rekruteerden manschappen op politieke leest, respectievelijk voor de 36ste Ulster Divisie en de 16de Ierse divisie. De broers John en William Redmond waren beiden parlementairen voor het toen nog sterke 'Irish Party' in het Britse Lagerhuis. Ze waren ervan overtuigd dat Ierland beloond zou worden met zelfstandigheid ('Home Rule'), als ze zich loyaal opstelden tegenover het Verenigd Koninkrijk. De 'Redmondisten', zoals ze genoemd werden, waren dan ook voorstander voor de oprichting van een katholieke divisie, hoewel het hoger kader uit Britten en Ierse protestanten zou bestaan. William Redmond tekende zelf op 53-jarige leeftijd en zou het tot Majoor brengen. De 16de en 36ste divisies werden tijdens de oorlog herhaaldelijk naast elkaar ingezet, zoals tijdens de Mijnenslag van juni 1917. Majoor Redmond raakte in de omgeving van Wijtschate dodelijk gewond, vlak na de ontketening van de Mijnenslag op 7 juni 1917. Hij werd van het slagveld weggebracht door protestantse ambulanciers, die hem naar de medische post in Dranouter brachten, waar hij aan zijn verwondingen overleed. Nadien werd zijn lichaam overgebracht naar Loker, waar hij in de kloostertuinen werd begraven. Het klooster raakte in 1918 volledig verwoest. Na de oorlog werd 'Huize Godtschalck' heropgebouwd, nu enkele honderden meters dichter bij het dorp.

Pogingen om het graf over te brengen naar een reguliere Britse militaire begraafplaats werden op de één of andere manier steeds gedwarsboomd. Het graf dreigde meermaals vergeten of verdwenen te geraken. Tijdens de jaren '90 werd het onderhoud uiteindelijk overgedragen aan de 'Commonwealth War Graves Commission', de Britse instelling die instaat voor het onderhoud van de Britse militaire begraafplaatsen. John Redmond stierf enkele maanden na de dood van zijn broer. Tijdens de oorlog, en zeker na de Paasopstand van 1916, wijzigde de politieke situatie in Ierland drastisch, waarbij de 'Irish Party' een klein partijtje geworden was ten voordele van het radicale 'Sinn Fein'.

Demarkatiepaal nr. 8. Op de voorzijde staat bovenaan de naam 'Kemmel', versierd met een lauwerkrans en onderaan 'Touring Club de Belgique – Don de la province de Liège'.

De Derde demarkatiepaal ten noordwesten van Kemmel.

Het monument voor dit regiment werd onthuld op 5 mei 1924 in aanwezigheid van koning Albert. Het 1ste bataljon van de 'London Scottish' was het eerste Britse territoriale infanteriebataljon dat in de oorlog werd ingezet tegen de Duitsers. Ze werden in typische autobussen uit Londen in ijltempo richting Wijtschate gebracht. De eenheid verloor tijdens de gevechten, tussen 30 oktober en 3 november 1914, meer dan de helft van haar manschappen.

De tekst op de voet van het monument. Erboven staan de slagvelden vermeld waar de Scottish actief waren.

Stadsmonument van Comines, net over de Franse grens.

 

-V-

Terug naar top